Kwadrateren van hele getallen, decimalen & breuken en de rekenvolgorde

Kwadrateren van hele getallen, decimalen & breuken en de rekenvolgorde

  • kwadraat
  • kwadrateren met breuken
  • kwadrateren met decimalen
  • rekenen met kwadraten

  Theorie

Uitdaging

Wanneer je een getal vermenigvuldigt met zichzelf omschrijf je dat als het kwadraat van dat getal. Er is een speciale notatie voor kwadraten. De notatie van het kwadraat van 4, bijvoorbeeld, is 42.

Voor het kwadrateren van hele getallen, negatieve getallendecimalen en breuken kennen we aparte regels. Het is belangrijk dat je deze kunt herkennen en toepassen.

Methode

Het kwadraat van een heel getal

Een kwadraat berekenen doe je als volgt:

  • Het kwadraat van 4:

    42 = 4 · 4 = 16

  • Het kwadraat van 15:

    152 = 15 · 15 = 225

Het kwadraat van een negatief getal

Als je het kwadraat van een negatief getal berekent is het belangrijk dat je het min-teken tussen haakjes zet:

  • Het kwadraat van -4

    (-4)2 = -4 · -4 = 16 (want min · min maakt positief).

Als er geen haakjes staan moet je eerst het kwadraat uitrekenen zonder de min. Nadat je het getal hebt gekwadrateerd voeg je het min teken weer toe:

  • -42 = - (4 · 4)2 = -16

Het kwadraat van een decimaal getal

Het kwadraat van een getal met één decimaal, heeft twee decimalen. Het kwadraat van een getal met twee decimalen heeft vier decimalen.

  • 0,82 = 0,8 · 0,8 = 0,64
  • 0,082 = 0,08 · 0,08 = 0,0064

Het kwadraat van een breuk

Bij het kwadraat van een breuk, kwadrateer je zowel de teller als de noemer.

  • $$\left(\frac{3}{4}\right)^2= \frac{3}{4} · \frac{3}{4} = \frac{9}{16} $$
Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.

  Vuistregels

  • Een getal met 2 decimalen heeft een kwadraat met 4 decimalen.
  • Bij het kwadraat van een breuk, kwadrateer je zowel de teller als de noemer.

Volgorde van berekenen:

  1. Haakjes wegwerken
  2. Kwadrateren
  3. Vermenigvuldigen en delen
  4. Optellen en aftrekken

  Voorbeeldvraag

Bereken:

a. 62

b. (-6)2

c. -62

d. 0,62

e. $$\left(\frac{5}{6}\right)^2$$

f. $$\left(1\frac{5}{6}\right)^2$$

 

Uitwerking

a. 62 = 6 · 6 = 36

b. (-6)2 = -6 · -6 = 36

c. -62 = -(6 · 6) = -36

d. 0,62 = 0,6 · 0,6 = 0,36

e. $$\left(\frac{5}{6}\right)^2 = \frac{5}{6} · \frac{5}{6} = \frac{25}{36} $$

f. $$\left(1\frac{5}{6}\right)^2 = \left(\frac{11}{6}\right)^2 = \frac{11}{6} · \frac{11}{6} = \frac{121}{36} = 3\frac{13}{36}$$

… meer dan 25.000 leerlingen met
Slimleren oefenen…
… en dat zij Slimleren gemiddeld
beoordelen met een 9,2!
Wil jij ook jouw kind laten kennismaken me Slimleren? Probeer nu onze programma's voor thuis 1 week gratis en vrijblijvend uit.