Uitdaging
		Wat zijn lidwoorden en hoe weet je wanneer je welk lidwoord moet gebruiken?
		Methode
		Wat zijn lidwoorden?
In het Nederlands mag je niet zeggen: Ik schilder muur. Je moet dan zeggen: Ik schilder de muur. Je moet dus een lidwoord gebruiken.
- In het Nederlands kennen we drie lidwoorden: de, het en een.
- Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan áltijd voor zelfstandige naamwoorden.
 
Voorbeelden van lidwoorden
| de | het | een | 
| de fiets | het feest | een poes | 
| de auto | het kindje | een tafel | 
| de jongen | het deurtje | een vrouw | 
- de gebruik je voor mannelijke of vrouwelijke woorden.
- het gebruik je voor onzijdige woorden.
- een mag voor beide (mannelijke, vrouwelijk en onzijdige woorden) gebruikt worden.
 
Tips voor het bepalen van het juiste lidwoord
De-woorden (let op, dit geldt niet altijd!)
- Woorden voor personen, bergen of rivieren: 
 de vader, de chauffeur, de agent, de oma, de tante...
- Woorden voor bergen of rivieren:
 de Maas, de Waal, de Alpen, de Rocky Mountains...
 
- Woorden die in het meervoud staan:
 de tafels, de bloemen, de kinderen, de auto's...
- Woorden voor vruchten of bomen: 
 de meloen, de mandarijn, de banaan, de kastanjeboom, de esdoorn...
- Letters en cijfers: 
 de vijfde, de tien, de a, de b, de c...
Het-woorden (let op, dit geldt niet altijd!)
- Alle verkleinwoorden
 het hondje, het feestje, het stoeltje, het banaantje...
- Woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: 
 het alcoholisme, het monument, het mengsel, het podium…
- Woorden met twee of meer lettergrepen die beginnen met be-, ge- en ver-: 
 het betoog, het geluk, het verstand...
- Namen van talen, metalen en windrichtingen: 
 het Engels, het Frans, het brons, het zilver, het westen, het noorden...