Betrekkelijke voornaamwoorden (who, which, that, whose, etc.)

Betrekkelijke voornaamwoorden (who, which, that, whose, etc.)

  • betrekkelijk voornaamwoord

  Theorie

Uitdaging

Betrekkelijke voornaamwoorden (relative pronouns) gebruik je om zinnen die een gemeenschappelijk onderdeel hebben aan elkaar te koppelen. Een betrekkelijk voornaamwoord slaat als het ware een brug tussen twee zinnen. In de Engelse taal kennen we de volgende betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose, whom en where.

Maar wanneer gebruik je welk betrekkelijk voornaamwoord?

Methode

Je kunt in één zin extra informatie stoppen met behulp van betrekkelijke voornaamwoorden, in het Engels noemen we dat relative pronouns. Je kunt vaak van twee zinnen die een gemeenschappelijk onderdeel hebben één zin maken, door een betrekkelijk voornaamwoord te gebruiken. Kijk bijvoorbeeld maar naar de volgende voorbeelden:

- I play tennis with Bart.
- Bart lives in Amsterdam
--> I play tennis with Bart, who lives in Amsterdam.

- I play tennis with Bart.
- Tennis is my favourite sport.
--> I play tennis, which is my favourite sport, with Bart.

Bij deze zinnen gebruik je dus de betrekkelijke voornaamwoorden who en which om er één zin van te maken. In het Engels kennen we meer betrekkelijke voornaamwoorden, namelijk: who, which, that, whose, whom en where. Hieronder behandelen we ieder betrekkelijk voornaamwoord afzonderlijk.

who/that: als je wilt verwijzen naar personen

  • The man who visited my birthday is my father.
  • These boys, who are learning about maths, are students.

    Bij de tweede zin kun je het gedeelte 'who are learning about maths' tussen komma's zetten, omdat het andere deel van de zin, namelijk 'these boys are students' al een op zichzelf staande zin is. Bij de eerste zin kan dit niet, omdat het gedeelte 'who visited my birthday' essentieel is om de zin te begrijpen, want 'the man is my father' is niet echt een op zichzelf staande zin (which man?).

    Je kunt soms in de plaats van who ook that gebruiken. Dat kan in dit geval alleen in de eerste zin. Je kunt namelijk alleen that gebruiken als er geen komma voor who in de zin staat (wat het geval is bij de tweede zin, hier kan je dus géén that gebruiken).
  • The man that visited my birthday is my father.

which/that: als je verwijst naar dingen en dieren

  • This is the car which I bought in 2013.
  • His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.

    Hier kun je in de tweede zin weer komma's gebruiken omdat het deel 'his wedding ended with a big party in their house' al een op zichzelf staande zin is.

    Ook hier kun je which veranderen in that, maar alleen als er géén komma voor which staat.
  • This is the car that I bought in 2013.

 whose (wiens): als je verwijst naar bezit bij personen en naar onderlinge relaties

  • The boy whose cat just died will stay at home today.
  • Johnny, whose mother is an actress, loves acting and dancing.

whom: als je verwijst naar personen

Whom gebruik je als het onderwerp in het tussenstukje van de zin het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp is. Deze is dus ietsje lastiger...

  • That woman whom I loved was my wife.
  • Your colleague, whom I met yesterday, was pretty rude!

where: als je verwijst naar plaatsen of locaties

  • The building where I forgot my bag will be closed tomorrow.
  • The Netherlands, where most Dutch people live, is a flat country.

 

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?

- Dit kan alleen bij zinnen waar het betrekkelijk voornaamwoord niet tussen komma's staat
- Dit kan alleen bij who, which, that en where
- Dit kan alleen als er een voornaamwoord achter staat!

- This is the car which I bought in 2013.
- This is the car I bought in 2013.
--> Dit kan allebei

- The building where I forgot my bag will be closed tomorrow.
- The building I forgot my bag will be closed tomorrow.
--> Dit kan allebei

Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.

  Vuistregels

In het Engels kennen we meer betrekkelijke voornaamwoorden, namelijk: who, which, that, whose, whom en where.

  • who/that: als je wilt verwijzen naar personen
  • which/that: als je verwijst naar dingen en dieren
  • whose (wiens): als je verwijst naar bezit bij personen en naar onderlinge relaties
  • whom (wiens): als je verwijst naar personen
  • where: als je verwijst naar plaatsen of locaties

  Voorbeeldvraag

Vul het juiste betrekkelijke voornaamwoord in in de zin.

1. ..... jacket is this?
2. These guys, ..... I saw across the street yesterday, are brothers.
3. The country ..... I originally come from is at war.

 

Uitwerking

1. Whose jacket is this?
2. These guys, who I saw across the street yesterday, are brothers.
3. The country where I originally come from is at war.

… meer dan 25.000 leerlingen met
Slimleren oefenen…
… en dat zij Slimleren gemiddeld
beoordelen met een 9,2!
Wil jij ook jouw kind laten kennismaken me Slimleren? Probeer nu onze programma's voor thuis 1 week gratis en vrijblijvend uit.